Exodus 19

1In de derde maand, na het uittrekken der kinderen Israëls uit Egypteland, ten zelfden dage kwamen zij in de woestijn Sinaï.
 derde Dit was het 430ste jaar na het verbond met Abraham opgericht, Gen. 15 en Gen. 17.
,
 maand, [Of, nieuwe maan ] genoemd Sivan bij de Joden, komende ten dele in Mei, ten dele in Juni.
,
 ten zelfden dage Toen zij van Rafidim opgetrokken waren, hetwelk was op den eersten der maand, [vergelijk Eze 46:1, Eze 46:6 ] , den zeven en veertigsten dag na pasen, of uittocht uit Egypte.
,
 Sinaï. Dit is een berg in Arabië, Gal 4:25, gelegen in een woestijn, Act 7:30.
2Want zij togen uit Rafidim, en kwamen in de woestijn Sinaï, en zij legerden zich in de woestijn; Israël nu legerde zich aldaar tegenover dien berg.
 dien berg Te weten, den berg Sinaï.
3En Mozes klom op tot God. En de Heere riep tot hem van den berg, zeggende: Aldus zult gij tot het huis van Jakob spreken, en den kinderen Israëls verkondigen:
 tot God Dat is, tot de wolkkolom op den berg.
,
 van den berg, Te weten, van het hoogste des bergs, Mozes zijnde in een legerplaats van dien berg.
4Gijlieden hebt gezien, wat Ik den Egyptenaren gedaan heb; hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen, en u tot Mij gebracht heb.
 hoe Ik u op vleugelen der arenden gedragen Hij wil zeggen: gelijk een arend zijn jongen op zijn rug draagt, alzo heb Ik ulieden haastiglijk en zekerlijk uit Egypteland gedragen; zie Deu 32:11.
,
 tot Mij gebracht hebt Dat is, tot de plaats mijner tegenwoordigheid en gelegenheid, waar gij Mij kondt dienen.
5Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijn;
 naarstiglijk Mijner stem zult gehoorzamen, Hebreeuws, gehoorzamende zult gehoorzamen.
,
 de ganse aarde is Mijn; Te weten, met alles wat er in is.
6En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk, en een heilig volk zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israëls spreken zult.
 een priesterlijk koninkrijk, Hebreeuws, een koninkrijk der priesters; dat is, een rijk, bestaande uit priesters en koningen.
,
 heilig volk zijn Dat is, geëigend tot den dienst van God.
7En Mozes kwam en riep de oudsten des volks, en stelde voor hun aangezichten al deze woorden, die de Heere hem geboden had.
 kwam en riep de oudsten des volks, Te weten, van den berg tot het volk.
,
 woorden, Of, zaken.
8Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, en zeide: Al wat de Heere gesproken heeft, zullen wij doen! En Mozes bracht de woorden des volks weder tot den Heere. 9En de Heere zeide tot Mozes: Zie, Ik zal tot u komen in een dikke wolk, opdat het volk hore, als Ik met u spreek, en dat zij ook eeuwiglijk aan u geloven. Want Mozes had den Heere de woorden des volks verkondigd.
 in een dikke wolk, Hebreeuws, in de dikheid der wolk.
,
 eeuwiglijk Dat is, hun levenlang.
,
 aan u geloven Zie boven, Exo 14:31.
10Ook zeide de Heere tot Mozes: Ga tot het volk, en heilig hen heden en morgen, en dat zij hun klederen wassen,
 heilig hen heden en morgen, Dat is, beveel hun, en zie gij en de oudsten des volks naarstiglijk toe, dat zij zich heiliglijk bereiden, om mijn geboden te ontvangen. Zie wijders Lev 11:45.
11En bereid zijn tegen den derden dag; want op den derden dag zal de Heere voor de ogen van al het volk afkomen, op den berg Sinaï.
 op den derden dag Dit was de vijftigste dag na pasen, die daarom bij de Grieken pentecoste, dat is vijftigste dag, genoemd wordt; wij noemen dien dag pinksteren.
,
 afkomen, Verschijnende in de wolkkolom, vs.9, 16.
12En bepaal het volk rondom, zeggende: Wacht u op den berg te klimmen, en deszelfs einde aan te roeren; al wie den berg aanroert, zal zekerlijk gedood worden.
 einde aan te roeren; Of, paal, kanten.
,
 al wie den berg aanroert, Of, al wat.
,
 zal zekerlijk gedood worden Hebreeuws, zal stervende gedood worden.
13Geen hand zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd, of zekerlijk doorschoten worden; hetzij een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn langzaam gaat, zullen zij op den berg klimmen.
 hij Versta, mens of dier, die den berg zal hebben aangeroerd.
,
 zal zekerlijk gestenigd, of zekerlijk doorschoten worden; God wil zeggen: is hij nabij, zo zal men hem stenigen, is hij ver af, zo zal men hem doorschieten.
,
 Als de ramshoorn Er was geen ramshoorn, maar men hoorde een geluid, als het geluid of den toon van een ramshoorn.
,
 langzaam gaat, Te weten, in één toon, of eenparig geluid, gelijk in het einde van de gezangen gebruikelijk is.
,
 op den berg klimmen Doch beneden blijvende, aan den voet des bergs, vs.17; te weten, zo na, dat zij de wet mochten horen afkondigen.
14Toen ging Mozes van den berg af tot het volk, en hij heiligde het volk; en zij wiesen hun klederen.
 hij heiligde het volk; Dat is, hij beval dat zij zich heiligen zouden, gelijk vs.10.
15En hij zeide tot het volk: Weest gereed tegen den derden dag, en nadert niet tot de vrouw.
 tegen den derden dag, Hebreeuws, na drie dagen.
16En het geschiedde op den derden dag, toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren, en een zware wolk, en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte, dat in het leger was.
 en het geluid ener zeer sterke bazuin, Zie boven, vs.13.
17En Mozes leidde het volk uit het leger, Gode tegemoet; en zij stonden aan het onderste des bergs.
 aan het onderste des bergs Doch alzo, dat zij den berg niet raakten, noch het gestelde perk, vs.12, overtraden.
18En de ganse berg Sinaï rookte, omdat de Heere op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op, als de rook van een oven; en de ganse berg beefde zeer. 19Toen het geluid der bazuin gaande was, en zeer sterk werd, sprak Mozes; en God antwoordde hem met een stem.
 hem met een stem Of, in een stem; dat is, op een zachter manier dan door donder, en het verschrikkelijk geluid der bazuin. Dit deed God om Mozes te verkwikken, die eerst zeer verschrikt en beangstigd was; Heb 12:21.
20Als de Heere nedergekomen was op den berg Sinaï, op de spits des bergs, zo riep de Heere Mozes op de spits des bergs; en Mozes klom op.
 op de spits des bergs, Hebreeuws, op het hoofd.
21En de Heere zeide tot Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat zij niet doorbreken tot den Heere, om te zien, en velen van hen vallen.
 betuig dit volk, Dat is, belast hun hoog, en scherp hun in.
,
 doorbreken tot den HEERE, Te weten, door de afpaling, die hun gesteld is.
,
 vallen Dat is, gedood worden van den Heere, gelijk Hij dreigt vs.12. Zie de manier van spreken, Gen 14:10; 1Co 10:8, enz.
22Daartoe zullen ook de priesters, die tot den Heere naderen, zich heiligen, dat de Heere niet tegen hen uitbreke.
 ook de priesters, Versta hier, de eerstgeborenen, welke God de Heere zichzelven geheiligd had, en die vóór de afzondering van den stam van Levi het priesterschap in de familiën plachten te bedienen, Exo 13:2, en Exo 24:5, in wier plaats Hij naderhand den stam van Levi verkoren heeft, Num 8:14, enz.
,
 die tot den HEERE naderen, Zie Lev 10:3.
23Toen zeide Mozes tot den Heere: Het volk zal op den berg Sinaï niet kunnen klimmen, want Gij hebt ons betuigd, zeggende: Bepaal den berg, en heilig hem.
 heilig hem Dat is, zeg het volk, dat zij dezen berg vanwege mijn tegenwoordigheid voor heilig houden, en derhalve denzelven niet naderen.
24De Heere dan zeide tot hem: Ga heen, klim af, daarna zult gij, en Aäron met u, opklimmen; doch dat de priesters en het volk niet doorbreken, om op te klimmen tot den Heere, dat Hij tegen hen niet uitbreke.
 Ga heen, klim af, Te weten, om het volk mijn verbod aan te zeggen; daarna zult gij en Aäron wederom tot Mij opklimmen.
25Toen klom Mozes af tot het volk, en zeide het hun aan.
 en zeide het hun aan Te weten, hetgeen de HEERE hem geboden had.
Copyright information for DutSVVA